Pieter Plas (1810-1853)

Plas, Pieter, de zoon van een huis- en rijtuigschilder te Alkmaar, werd in die stad den 2Mrrt 1810 geboren en was tot zijn 24en jaar in het vaderlijk bedrijf werkzaam, inmiddels eenig teekenkundig onderwijs ontvangende van A. de Visser, in leven Stads-teekenmeester aldaar.
In 1835 begaf hij zich met ter woon naar Hilversum, waar de raadgevingen en teregtwijzigingen v.d. Heeren J. van Ravenswaay en W. Bodeman hem in de voortzettingen zijner studien, die zich tot landschap en vee bepaalden, van eerstgenoemde meester Drenthe bezocht te hebben, vestigde hij zich in gezegd jaar in zijne geboortestad, waar hij thans gehuwd zijnde, zich, bij de beoefening v.d. schilderkunst, ook met het geven van onderwijs in het teekenen onledig houdt.
-----------------
Uit: "De Levens en Werken der Holl. en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers enz." door J. Immerzeel Jr. Uitg. 1843.

 

Plas, Pieter, staat, naar waarde, bij Immerzeel beschreven. Ik moet er hier bijvoegen, dat deze verdienstelijke kunstenaar, den 1e Oct. 1853, in zijne geboortestad, Alkmaar, overleden, en door het Teekengezelschap "Kunst zij ons Doel", waarvan hij Directeur was, plegtstatig ter aarde besteld is. Zijne ouders waren Laurens PLas en Cornelia Berger. In 1841 huwde hij Mejuffr. Catharina Alida ten Berge, bij wie hij vijf kinderen verwekte, die met de weduwe zijn verlies zeer betreuren. Hij had het genoegen, dat onze kunstminnende vorst, wijle Z.M. Koning Willem II in 1846, een zijner schilderijen, tot verdere aanmoediging, van hem kocht.
-----------------
Uit: "De Levens en Werken der Holl. en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers enz." 
door Chr. Kramm. Uitg. 1861.
 

 

Plas, Pieter. Oudere broer v.d. vorigen, geboren 2 Mrt. 1810, gehuwd in 1841 met Cath. Alida ten Berge en overleden 1 Oct. 1853, haar nalatende 5 kinderen. Tot zijn 25e jaar bleef hij i.h. ouderlijk bedrijf werkzaam, inmiddels degelijk teekenonderwijs ontvangen te hebbende v.d. stads-teekenmeester Adrianus Visser: toen begaf hij zich naar Hilversum tot voortzetting van zijner studie, waarin J. v. Ravenswaay en W. Bodeman hem leiding geven; met eerstgenoemde vertoefde hij ook in 1837 in Drenthe. Op raad van eenige schilders verhuisde hij in 1846 naar Haarlem, waar hij reeds eenige jaren lid van Kunst is ons Doel geweest was, maar na den dood zijns vaders keerde hij in 1848 naar Alkmaar terug, om de huisschilderzaak voort te zetten, hoewel de lust en de geschiktheid hem daartoe ontbraken, alzoo met weinig succes. Hij gaf onderwijs in het teekenen, waartoe hij in 1840 te Amsterdam de bevoegdheid verworven had, werd Directeur van het teekengenootschap en schilderde ijverig, inzonderheid landschappen met veel die, hoewel Koning Willem II in 1846 tot zijne aanmoediging een schilderij had aangekocht, voor het meerendeel in handen van kunstkoopers en naar het buitenland geraakten, zonder hem rijk te maken.
Kramm noemt hem een verdienstelijk kunstenaar en dat was hij inderdaad, hij was in zijn tijd een der beste hollandsche veeschilders en inzonderheid zijne schapen werden gunstig beoordeeld; ook boetseerde hij meesterlijk, met name leeuwen naar het leven. In opdracht van den naast hem wonende pastoor der St. Matthiaskerk schilderde hij, ter levensgrootte, een staande Madonna. Zijne leerlingen in de schilderkunst waren Henri Loth, van Gendringen, en B.G. ten Berge.
-----------------
Uit: "Levensschetsen en Mededeelingen over Beeldende Kunstenaars, die te Alkmaar geboren zijn, aldaar gewoond of voor die stad gewerkt hebben."
C.W. Bruinvis, arch. der gemeente (niet i.d. handel). Uitg. 1905.